Ons gedrag wordt heel erg gestuurd door onze context. De context bepaald hoe makkelijk bepaalde gedragingen kunnen voorkomen. Door de context aan te passen, kun je effect hebben op je gedrag.
Bijvoorbeeld: door sigaretten achter de balie te plaatsen, kost het net iets meer moeite om ze te kopen. Er is meer frictie om je rookgedrag voort te zetten. Een ander voorbeeld is de positie van groente en fruit in een kantine. Door ze op oog hoogte te plaatsen, en ongezonde keuzes in een hoekje, gaan mensen meer groente en fruit nuttigen. Dit principe geld ook voor het maken van vriendschappen. Studenten die in Amerikaanse studentenhuisvesting aan het begin van een gang woonden, maakten meer vrienden dan de studenten die aan het eind woonden. Ze kwamen gemakkelijker meer andere mensen tegen. En studenten die dicht bij het trappenhuis woonden, hadden meer vrienden op andere verdiepingen dan studenten die ver van het trappenhuis woonden. Afstand is een een vorm van frictie: hoe verder iets is, hoe meer moeite je er moet doen om er te komen, en hoe minder vaak je het doet.
Stimuluscontrole is ook een vorm van het toevoegen van frictie.
Je kunt dit principe toe passen om gewoontes af te leren: maak het moeilijker. Gewoontes die je wilt aanleren, kun je ondersteunen door frictie weg te halen.
Als je minder frictie hebt om te gaan sporten, heb je ook minder congitieve controle nodig om te gaan sporten. Wat erg handig is aangezien we maar een eindige hoeveelheid cognitieve energie hebben.
Een dagboek, notitieboek en personal wikki